Maratona dles Dolomites 2019

Verslag

Verslag: Maratona dles Dolomites 2019

“Ik word nijdig, van de pijn, de steiltegraad en het sadisme van de organisatie”

Als de Dolomietenmarathon een vrouw was, zou het een beeldschone, maar quasi onbereikbare diva zijn. Elk jaar dingen zowat 35.000 gegadigden naar één van de 9.000 startplaatsen. Als lid van Granfondoteam.be wist onze man een ticket te bemachtigen. Maar zijn poging om La Maratona te versieren, liep al spaak voor de start… “Als ik hier te voet naar boven moet, lever ik mijn truitje deemoedig in, verkoop ik mijn fiets en verhuis ik naar een vissershut in Papoea Nieuw-Guinea met het volledige oeuvre van Lisa Del Bo op ‘repeat’.

Mijn dag begint met Melonin en Mefix. Geen doping, maar de merknamen van compressen en pleisters om schaafwonden te verzorgen. Het is één van de voordelen van de omkadering van Granfondoteam.be: ze zijn op alles voorzien.
Vier dagen geleden ben ik in de kletsnatte afdaling van de Valparola onderuit gegaan over een olievlek. Bij het doorglijden werden er lappen vel van mijn heup, knie en enkel afgeschraapt. De enkel raakte lelijk geïnfecteerd, waarop een bevriende sportarts me na twee dagen aanraadde om de wondkorst te laten weken in een voetbad en daarna met zuurstofwater eraf te schrobben. De mentale grens die ik daarvoor over moest, en de brandende pijn die ik heb gevoeld, vergeet ik nooit meer. Op de duur leek het alsof ik een houten vensterbank aan het afschuren was. De dag nadien gaf een Italiaanse dokter me, naast een antibioticakuur, de dwingende raad om niét te starten in de Maratona, omdat de infectie zich zou kunnen uitbreiden over mijn hele lichaam.

Toch sta ik om zes uur ’s ochtends lichtjes rillend in startvak 3. Gisteravond heeft de sportarts me verteld dat elke renner in de Tour gewoon zou starten met zo’n ontstoken voet. “Je bent hier nu, je hebt ervoor betaald. Als je je oké voelt, en de antibiotica slaat aan, kun je rijden.”

Het is de eerste keer dat ik vlak voor een granfondo geen gram stress voel. Dat er minstens 5.0000 renners voor me staan, boeit me niet. Ik heb geen verwachtingen of doelstellingen meer, behalve pijnvrij fietsen en genieten. De grootste fanatici hebben uren geleden al hun plekje in dit massavak gereserveerd. Sommigen dragen witte schilderspakken die ze pas uittrekken vlak voor de start. Het zou me niet verbazen als ze hier ook ontbeten hebben, of nog een tukje hebben gedaan.
De Italiaanse omroep RAI is al aan de live uitzending begonnen. Schouder aan schouder zien we hoe de tv-helikopters boven onze hoofden cirkelen. Een priester draagt het Onze Vader voor in het Italiaans, terwijl de opkomende zon de hoogste toppen in een zachte gloed hult, en er nog altijd hele slierten deelnemers de Muro del Gatto afkomen, op weg naar hun vak.

 

Samen in de file

6u30. Het startschot is een bom, waarvan de explosie weergalmt tussen de bergen. Het is 6u30 en de gevleugelde klimmers uit vak 1 trekken zich op gang. Wanneer ik de mat overschrijd, is het haast 6u50. De ervaringsdeskundigen van Granfondoteam hebben me gewaarschuwd dat de eerste tien kilometer van de Maratona vergelijkbaar zijn met een ochtendspits op de E313 tussen Ranst en Antwerpen. In de zacht klimmende stroken naar Corvara is het nog makkelijk slalommen tussen de rustige starters, maar daarna stropt het in de steile bochten van de Campolongo. Drie keer moet ik voet aan de grond zetten of ter plaatse surplacen. Een Nederlander botst op mijn achterwiel en valt om. Slapen moet je in bed doen, vriend.

Spaarstand

Op de goed 9 km lange Pordoi kan mijn wedstrijd echt beginnen. Helemaal aan de linkerkant van de weg begin ik aan mijn inhaalrace die een hele wedstrijd lang zal duren. Tot mijn verbazing geeft mijn enkel voorlopig geen kik. Een klein mirakel.
Gestaag schuif ik voorbij de dikke, eindeloze slang van renners die zich in de majestueuze curves van de Pordoi een weg naar boven baant. Op een rustige dag is de Arraba-kant zo mooi dat je hem huilend van ontroering zou opfietsen, maar nu regeert de adrenaline. Na elke bocht speur ik naar ploegmaats op hogere etages. Mikpunten. Zelfs met goed 9.000 deelnemers kan koersen eenzaam zijn. Het is fijn als je onderweg een bekend gezicht iets bemoedigend kunt toe schreeuwen. “Kom op, Serge”, roep ik, wanneer ik mijn tafelgenoot van de gisteravond inhaal.
“Bwa, ik heb tijd”, antwoordt hij wijs.


Wie de volledige afstand van 138 km en 4230 hoogtemeters wil overbruggen, moet zijn beste pijlen overhouden voor klim nummer zes: de genadeloze Passo Giau (10 km à 9,3%). Maar in tegenstelling tot de meeste leden van het team, beperk ik me tot de medio afstand van 106 km en 3130 hoogtemeters. Waarom? Ik ben extreem krampgevoelig, ik fiets niet graag in spaarstand met een rugnummer op, en ik hou er niet van om langer dan vier à vijf uur aan een stuk op een hard zadel te zitten. Die keuze laat me toe om hier al vijf à tien slagen onder mijn overslagpols te klimmen. Bij Serge zijn dat er 20. Maar laat er geen twijfel over bestaan: ik doe mijn petje af voor al wie de volledige Maratona uitrijdt, in welke tijd dan ook.

Daalangst

De afdaling van de Pordoi kent een interessante waaier aan technische bochten. Sinds mijn val lijd ik opnieuw aan daalangst. Voor elke linke bocht knijp ik de remmen harder dicht dan een week geleden. De specialisten flitsen me voorbij. Ik blijf kalm, kauw verder op de Powerbar die ik op de top in mijn mond heb gepropt en hoop dat ik hen tijdens het klimmen opnieuw kan oprapen.
De overgang van de Pordoi-afzink naar de steile beginfase van de Passo Sella doet mijn benen een eerste keer kreunen. Van de vier cols uit de Sella Ronda is dit de lastigste. Gelukkig zorgen enkele toeschouwers in Tiroler-outfit voor afleiding. Met hun heupen houden ze reusachtige koebellen aan de praat. Enkelingen antwoorden door met hun eigen bel te rinkelen. Zelf produceer ik mijn beste imitatie van een kortademig koebeest. “Meu-euh!”

In de afdaling waarschuwen mannetjes met gele vlaggen voor een drietal gevaarlijke bochten. Een jongen ligt onder de vangrail, met drie ambulanciers om zich heen. Ik sidder. Niet kijken, focussen op de weg.
Klim drie, de Passo Gardena, is een lekker lopende col waarop je, dansend op de trappers, meters kunt maken. Ik kijk in het dal waar we net zijn doorgekomen en geniet van het fabelachtige landschap. Boven kom ik in het spoor van ploegmaat Robbe, een ranke klimmer met uitstekende daalkunsten. Als ik zijn lijnen kan volgen… Twee bochten verder ben ik die illusie al kwijt. Robbe is twee minuten sneller beneden dan ik. De mentale gevolgen van mijn schuiver zullen me vandaag wellicht een kleine tien minuten kosten.

Bevoorrading

“Drinkbus? Drinkbus?” roept Katleen, die samen met haar man Arne aan het hoofd staat van GFteam. Ze is vanmorgen, samen met haar twee kinderen, om vier uur in het hotel vertrokken om ons na de eerste lus te kunnen bevoorraden en op te vangen aan de finish. (Na een bepaald uur mag geen enkele auto Corvara nog in.) De andere bevoorraders hebben hun camper zelfs de avond voordien al op de top van de Giau en de Campolongo geparkeerd en daar de nacht doorgebracht. Dat heet dan toewijding en passie voor het team.

De bevoorradingen zijn één van de redenen voor de populariteit van het team. Aangezien we hier met meer dan 40 leden aan de start staan, is het onmogelijk voor Katleen om ieders gepersonaliseerde drinkbus aan te geven. De bidons zijn gevuld met water. Daarom hou ik even halt en vraag om mijn eigen drinkbussen uit de rugzak te nemen die ik gisteren heb afgegeven. Om deze trip tot een goed einde te brengen heb ik mijn eigen sportdrank én een bidon met zouttablet nodig. Tot mijn eigen scha en schande heb ik geleerd dat een stop van 30 seconden niet opweegt tegen een klap van de hamer die je een kwartier kost. Ik wring nog gauw een halve reep in mijn keel en begin aan de tweede passage over de Campolongo. De overslagpols komt af en toe in zicht.

Niet slim

Dit keer gaan we beneden in Arraba niet rechts de Pordoi op, maar links richting de voet van de Giau en de Valparola. Deze bijtrap-afdaling van 10 à 15 km, met vlakke en golvende stukken tussendoor, is het enige stuk van het parcours waar je best in een groep schuilt, hebben de anciens me verteld, met het favoriete advies van José De Cauwer erachteraan: “Beetje eten, beetje drinken, beetje kijken.”


Ik leg me plat op mijn stuur en rep me zo snel mogelijk naar het lintje van een tiental renners dat 100 meter voor me aan het jagen is op een volgende groep. Zo gauw ik op het wiel kom, pomp ik mijn eerste cafeïnegel van de dag naar binnen. Zo dadelijk wil ik op de laatste lange klim, de 12 km lange Valparola (6,7% gemiddeld), de kraan helemaal opendraaien. Twee minuten later is de groep al 30 man sterk, het tempo stokt. De verschrikkelijke Giau werpt zijn schaduw vooruit in de geesten. Ik schuif op en zie twee blauwe Granfondotruien, waaronder die van Veronique Florizoone, één van de betere vrouwen van het pak. Veronique heeft me deze week geholpen bij het afschrobben van mijn wond en rijdt de volledige afstand. Dit is het moment om iets voor haar terug te doen. “Pak mijn wiel”, roep ik, en ik loods haar naar de eerste vijf van het groepje. Daarna zet ik me aan kop voor een stevige beurt in de wind. Dit zal wel tegen de regels van Den Sluwe Wieltjeszuiger zijn, maar dat zal me Tiroler Speckwurst wezen. We zijn hier om lol te trappen, niet om de flauwe uit te hangen. Zo’n sliert op sleeptouw nemen heeft trouwens ook z’n charmes. En een toptijd zit er dit jaar toch niet in.

Dolle Italianen

Op de Valparola is het plots een pak rustiger. Ongeveer 3.000 deelnemers kiezen voor de medio, 5.000 voor de lange afstand, een duizendtal beperkt zich tot de Sella Ronda. Tot nu toe heb ik vooral op souplesse geklommen, om mijn spieren te sparen. Op deze klim mag het één à twee tanden groter. Ik vind het een lekker ritme van staan-zitten-staan-zitten, en bedenk me dat de rest nu aan het sterven is op de Giau. (Gelukkig loopt daar een gekke kok langs de weg, die zandkoekjes aanbiedt op een schaaltje, zo hoor ik achteraf).
Op twee kilometer van de top moet ik gas terug nemen. Het verval is ingezet. De beker cola op anderhalve kilometer van de top doet deugd. Ik stop aan de bevoorrading en vraag om mijn bidon half te vullen met sportdrank. Vanaf de top is het nog 20 kilometer, waarvan 15 in dalende lijn.


“De slotkilometer van de Valparola is een slagveld”, had Arne gewaarschuwd. “Het loopt gemiddeld 10 procent op, je zit boven de boomgrens en de wind staat pal op je neus. Wie nog wat over heeft, maakt daar nog veel goed. De rest kruipt naarboven.” Ik behoor eerder tot de tweede categorie. Op een zucht van de top staat een meute dolle Italianen met claxons. Vanop honderden meters afstand is te horen hoe ze elke passant aanmoedigen met overslaande stem. Hun enthousiasme vloekt met het slakkengangetje waarop wij, eenzame stervende zwanen, hen passeren, maar sympathiek is het zeker.

De klauwen van de Kat

Met mijn laatste cafeïnegel tussen mijn tanden zet ik de afdaling in. Twee bochten verder ligt de plek waar ik ben gevallen. Ik ga er doorheen alsof dit de eerste haarspeld van mijn leven is. Net voor het vlakkere tussenstuk in de afdaling schiet een grote Italiaan langs me heen, type Andrea Tafi. Ik pers er een sprintje uit en zet me in zijn wiel. We lossen elkaar een paar keer af aan kop, maar zodra het weer naar beneden gaat, laat ik hem gaan.
De overgang van de afzink naar het oplopende stuk richting La Villa doet pijn. De eerste spierspasmen zijn voelbaar. Opletten! Ik schakel bewust een tand te klein om mijn benen te laten ademen. Dadelijk wacht de verschrikkelijke Kattenmuur, een rotding van 350 meter dat lijkt op de laatste stroken van La Redoute.


Ik draai op. Een tiental afgepeigerde lijven wriemelt zich naar boven, temidden een erehaag van tifosi. Allemaal muizen die hopen te ontsnappen aan de klauwen van de kat. Sommigen maken geen schijn van kans: als platgetrapte kauwgum plakken ze aan het wegdek. Het doemscenario is dat de krampen me te grazen zullen nemen en ik te voet naar boven moet, voor het oog van de fotograaf. In dat geval zal ik mijn truitje van Granfondoteam deemoedig inleveren, mijn fiets verkopen en de rest van mijn dagen in schaamte doorbrengen in een vissershut in Papoea-Nieuw Guinea, met het volledige oeuvre van Lisa Del Bo op ‘repeat’.
Eerder deze week heb ik De Kat al afgetast, wat leidde tot het plan om snelheid te maken in de aanloop, het eerste deel op kracht te overbruggen en daarna op souplesse te overleven. Hopelijk werkt het.
Ik schakel twee tanden groter en vat de eerste steile knik van 10 procent aan. Mijn spieren staan op knappen, maar ik put moed uit de vaststelling dat ik nog altijd renners passeer, waaronder de Italiaan die me net nog loste in de afdaling en nu ‘parcheggio’ doet met de vier pinkers aan.

Na een honderdtal meter plant ik me neer, ram vier keer tegen mijn shifter en probeer op mijn kleinste versnelling een aanvaardbare cadans te zoeken. Een grote, op het wegdek geschilderde kattenklauw glijdt onder me door. Ik beeld me in hoe de nagels mijn gezicht en benen openhalen. Een verse scheut adrenaline giert door mijn lijf. Ik word nijdig, van de pijn, de steiltegraad, het sadisme van de organisatie om ons dit nog voor de wielen te gooien. Deze agressie heb ik nodig om boven te geraken op de kop van De Kat. Ik trek, sleur, bries en schuif heen en weer op mijn zadel. De mensen naast de kant worden gek. Ze zien dat ik als een gestoorde idioot tekeer ga en ze schreeuwen me omhoog. Met het schuim op de lippen haal ik de top en pers er een vloek uit. De Brit naast me kijkt me aan en lijkt perfect te begrijpen wat ik bedoel.

Verhalen

Boven aan het kerkje links. Dalen naar de hoofdweg, en dan nog drie kilometer alles aan gort trappen op de grote plaat. Na het laatste stuk bergop, waar ik nog hoogstens 60 omwentelingen haal, kruip ik in tijdrithouding. De slotkilometer naar Corvara lijkt eindeloos. Plots lijkt ‘vlak’ verdacht sterk op ‘vals plat’. Daar is de laatste bocht. Rustig. Nu onderuit schuiven, voor de ogen van zoveel mensen, zou belachelijk zijn. Daar is de finishboog. De streep. Ik klem mijn tanden op elkaar en bal een vuist. Hijgend buig ik het hoofd voor een Italiaanse schone die me een medaille omhangt. Daarna plof ik languit neer in het gras. Minutenlang kijk ik naar kleine wolkjes die de azuurblauwe hemel opleuken. Dit is de smaak van voldoening. Dit is de smaak van oeverloos geluk. Dit is hét granfondo-gevoel.

4u17 is mijn tijd. Ooit kom ik terug voor een betere.

Ik trek mijn schoen uit en mijn enkel zwelt op als de maag van een gedwangvoederde gans. De Italiaanse dokter had gelijk dat het onverantwoord was. Maar ik ook, toen ik zijn advies straal negeerde. Dit was het helemaal waard!

Uren later bollen nog altijd deelnemers met twee handen in de lucht over de streep. Iedereen is hier winnaar. En iedereen heeft zijn verhaal. Ex-prof Jurgen Van Goolen die met een vierde plaats (gemiddelde snelheid: 29,5 km/u) net naast het podium valt, en zich verbaast over de risico’s die sommige concurrenten in de afdalingen nemen. Arne die een hele week met z’n gezondheid sukkelde, startte met het idee om de Sella Ronda te doen, en dan toch maar de volledige Maratona afhaspelde. Jeroen, die deze week systematisch voor de langste tochten koos en na de rit soms zijn wandelschoenen nog aantrok om 1.000 extra hoogtemeters te sprokkelen, duikt ondanks zijn zere benen onder de 6u, waardoor hij volgend jaar in het tweede startvak mag vertrekken. Krachtpatser Tom, die zichzelf een hele week wegcijferde voor de groep, als gids, fietshersteller en raadgever, en die ondanks zijn 90 kilo 11de wordt in zijn categorie (64ste algemeen) in een tijd van 5u20. Ancien Gino, die zijn 17de Maratona afwerkte (het kan ook z’n 71ste zijn geweest, ik weet het niet meer zo goed), maar wel zijn beste tijd ooit klokte. Sfeermaker Dave, die in de laatste kilometers nog een Italiaan op sleeptouw nam, die het lef had om in het zicht van de streep uit zijn wiel te springen, waarop Dave een paar tandjes bijschakelde en hem op de streep klopte. (“Niet met den Dave, hè. Als ik die nadarhakken aan de finish zie, komt er een oerkracht naarboven. Dan word ik Johan Museeuw in Lugano, vlak voor hij Mauro Gianetti klopte om de wereldtitel.”) Caroline, die acht uur in het zadel zat en in de laatste vijf kilometer werd ‘beloond’ met een striemende regenbui.

Zelfs tien uur na de start zie ik vanuit mijn hotelkamer nog altijd eenzame zielen de Muro del Gatto op kruipen. Het hagelt en de tifosi zijn al lang weg. Misschien zijn dit wel de echte helden. Als mijn enkel het toeliet zou ik nu naar buiten gaan om hen duwtjes te geven. Volgend jaar, misschien.